Luister naar mij!

Toen mijn overgrootmoeder haar gouden doopkruis met de lange ketting af deed en het aan mij gaf, schrok ik. Voor jou, zei ze met een aai over mijn wang. Wij hadden net amandelen geplukt, een emmer vol. Juni is de beste tijd om de matgroene donzige vruchten te plukken. Met een steen, niet te plat, niet te scherp, pletten wij de buitenkant, met precies zoveel kracht dat de steenvrucht openbarst, maar de witgele pit heel blijft. Dan het vliesje eraf peuteren en hap! De verse amandel is vochtig en knapperig. Ik holde het grindpad van het grote huis naar de lagergelegen tuin zo snel af dat mijn hielen mijn billen raakten. Mijn oma, haar dochter, was daar. “Kijk…” zei ik hijgend. “Dat heb ik gekregen… Geef jij het haar terug als zij zich afvraagt waar het kruis is?” Ik kon mij niet voorstellen waarom ik haar kruis had gekregen en waarom nu. Je krijgt het als baby omgehangen bij je doop en draagt het je hele leven. Tot het einde. Ging ze dood? Oude mensen voelen dat soms aan. En waarom kreeg ik het? Waarom niet een van de kinderen of kleinkinderen of de oudste van de achterkleinkinderen of desnoods de oudste achterkleindochter. Geen idee wat er in haar hoofd omging, misschien was ze in de war. Mijn oma zei: “Het is goed. Zij zal wel een reden hebben. Draag het!”

Overgrootmoeder had vaker van die dingen. Wij zaten ‘s middags in de schaduw van de pijnbomen, ik verveelde mij en maakte van de naalden een ketting, en oma zei iets van: “Weet je nog, bij ons huis in Varna, hadden wij ook van die mooie pijnbomen”. Zij zei het op een toon half droom, half herinnering. Dat huis, die tijd, heel ver weg. “Weet je nog?” De Franssprekende gouvernantes voor de kinderen, de poëzieavonden met de dames van de club, de eerste auto die speciaal in Parijs was besteld. Op een zwart-wit foto in een antieke lijst keek haar echtgenoot streng op ons neer met zijn rij medailles uit een of andere oorlog op zijn borst. Ik leerde later op school over de welvaart van de Grieken, die in Bulgarije en Moldavië woonden sinds de zeventiende en achttiende eeuw. Dat ze zich hadden ingezet voor de onafhankelijkheid van Griekenland en hadden gevochten tegen het Ottomaanse Rijk. En mijn eigen overgrootmoeder zat daar en vond dat ik moest trouwen met een jongen uit Varna. “Het zijn eerlijke en hardwerkende mannen. Luister naar mij!” Die verhalen, ik had er als kind, tachtig jaar jonger dan zij, weinig mee.

Hoe zij uit Varna, via Istanbul naar Thessaloniki kwam rond de Eerste Wereldoorlog en waarom, weet ik niet. Misschien heb ik de oude-mensen-verhalen wel gehoord, vaak zelfs, maar niet onthouden. Het had te maken met oorlogen, onrust, slechtlopende handel, de hoop het elders beter te hebben. Ik zou het nu wel willen weten: waarom gingen jullie weg uit je huis met de pijnbomen in Varna? Zijn jullie gevlucht? En waarom kozen jullie voor deze plek om te gaan wonen. Rond het grote huis in een buitenwijk woonden nog een paar families uit dezelfde streek. Was dat de reden? Om samen met landgenoten te zijn? Was het een gezamenlijk besluit? Het verhaal gaat dat ze berucht waren om de feesten die ze gaven. Wat vonden de andere buren daarvan? In de tuin stond, ik heb er zelf ook nog gespeeld, een gietijzeren prieeltje. Ze zullen er vroeger hun thee gedronken hebben in hun porseleinen kopjes. Ook kan ik mij in de tuin een schuilkelder herinneren, waar het wemelde van de slangen en schorpioenen, met andere woorden waar wij als kinderen niet mochten komen. Deze was in de Tweede Wereldoorlog gebouwd. Door wie en wie hebben er geschuild?

Zij leefde langer dan een eeuw. Ik dacht vaak dat ze in de war was. Maar dat was niet zo. Het waren alleen teveel herinneringen om nog in haar hoofd te passen.

About the Author: Pascale Georgopoulou

Hart voor de publieke zaak | Verbinden, Kennisdelen, Wereldverbeteren | GO&C | Verhalen & Haiku's | Sterke Raad | Griffiers | Omgevingswet | Thessaloniki