Een oude vrouw in een oorfauteuil

Ze zat in de voorkamer. De schuifdeuren van de kamer en suite stonden altijd open. Het mooie glas-in-lood was al jaren geleden gebarsten en bleef zo uit het zicht. Door de dikke, vergeelde vitrage was het in de kamer altijd schemerig. Ze zat in een oorfauteuil met een zwarte stof met wat ooit lelies waren, nu verlept en versleten meer grijs dan wit tegen de zwarte achtergrond. Haar linkerhand lag op de armleuning, perkamentachtige huid, kromme reumatische vingers met gele nagels. Onbeweeglijk. Met haar rechter hand hield ze een stok vast. Een wandelstok met zilveren handvat in haar stevige grip even onbeweeglijk naast de fauteuil. Aan haar ringvinger droeg ze een granaatring over haar trouwring, hij hing een beetje scheef. Haar jurk, zwart velours, zomer of winter, steeds eender, je zag niet waar zij begon en waar de fauteuil. Ze zat rechtop, voornaam op de een of andere manier, alsof ze niet wilde toegeven aan de krimp van haar lijf. Haar haar, grijs in een knot, donkere, opgezette wallen onder haar ogen, ingevallen wangen en rimpels. Dat er zoveel rimpels op een gezicht passen. Ze droeg een bril met een dik montuur en getinte glazen. Daarachter een alerte blik, ze loerde vanuit de schijnbare rust van de voorkamer naar iedereen die in het huis kwam, niets ontging haar.

Het verhaal ging dat ze op haar zestiende trouwde en negen kinderen kreeg. Ze woonde in dat huis met haar jongste dochter, die al dik in de zeventig was. Kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen, hun aantal was haast niet bij te houden. Kwam er iemand in de voorkamer dan nam zij hem tergend langzaam van top tot teen op. Haar rechter wenkbrauw ging een beetje omhoog, een tikje minachtend keek ze. Hhhh, zei ze dan. Haar oordeel was klaar. Ze deed het met haar kinderen, toen ze klein waren en ook later toen ze hun eigen keuzes zouden moeten maken. Ze zei bijvoorbeeld tegen haar oudste dochter: “Jij wordt notaris”. Het was een mededeling, een constatering. Tegen haar zoon zei ze: “Jij neemt de zaak van je vader over”. Ook hun partnerkeuze had zij geregeld: “Met Jan”, zei ze tegen haar jongste dochter. “Jullie gaan in het huis aan de overkant wonen”, zei ze tegen een andere zoon. Ze knikte even, de wenkbrauw ging omlaag, een teken dat het gesprek teneinde was. Hoe ze zaken regelde, geen idee, alles ging zoals zij had gezegd. Weerwoord kwam, maar een blik door het dikke montuur met de getinte glazen was genoeg om er een punt achter te zetten. Klaar. Haar dochter, de notaris, kreeg de opdracht om een van de andere kinderen te helpen aan een baantje. De ondernemer moest een huis bouwen voor een andere zus. Er moest een auto worden gekocht voor een broer en een studie betaald voor een zus. Ook toen haar kinderen trouwden en zij kleinkinderen kreeg. Zij regelde het allemaal vanuit haar oorfauteuil in de voorkamer. Ze hield alles in de gaten, wie wat had, wie wat kreeg, wie wat moest doen. Niemand kwam bij haar om advies, ze kwamen om haar oordeel te horen en gelaten gingen ze weg.

Ze keek op, haar wenkbrauw ging omhoog, ze zag in de gang de arts langslopen. Samen met haar kleindochter. Hij knikte, gecondoleerd, zag zij zijn lippen bewegen. Haar moeder, haar jongste dochter, die al dik in de zeventig was, was net overleden. Ze zat in de voorkamer. In de schemering. Onbeweeglijk. Van haar negen kinderen, was zij de jongste en de laatste die overleed. Alles had ze voor haar kinderen geregeld, zij had hun levens bepaald, wat ze deden, wat ze wilden en ze had ze allemaal overleefd. De stok viel uit haar hand, het zilveren handvat kletterde in de stilte op de houten vloer. Ze legde haar handen op haar schoot. Leeg. Haar kinderen waren allemaal weggegaan en hadden haar alleen achtergelaten.

About the Author: Pascale Georgopoulou

Hart voor de publieke zaak | Verbinden, Kennisdelen, Wereldverbeteren | GO&C | Verhalen & Haiku's | Sterke Raad | Griffiers | Omgevingswet | Thessaloniki