Jassen en regen

Zij wilde niet ongegeneerd kijken. Maar er was iets dat haar aandacht trok in de ontbijtzaal van het hotel. Ze zaten helemaal achterin. Met z’n tweeën. Bij het raam. Tegenover elkaar. Met hun vaalgroene jassen aan, dichtgeknoopt tot onder hun kin. Zij had een hoofddoek om, hij een pet. Zij keek telkens terloops hun kant op, terwijl ze haar koffie dronk. Zij stond op om nog een broodje te halen. Daarna een botertje. En een tweede kop koffie. Zij keek. Het leek een stel. Moeilijk te zeggen hoe oud, vijftig, zestig? Jonger, ouder kon ook.

Het ging weer regenen. Het was ongewoon koud voor de tijd van het jaar. Het had al gehageld, even had de zon geschenen en nu regen. Hun donkere huid had iets grauws gekregen door de regen door het raam. Hij slikte het laatste hapje roerei door, zij at yoghurt met honing. Hij keek in zijn kopje, fronste zijn wenkbrauwen, de koffie was op, hij zei iets dat klonk als: “wil je nog?” Zij zei iets dat klonk als: “ja, lekker, ik loop even met je mee”. Ze liepen langs haar tafel met z’n tweeën met hun jassen aan, hij voorop, zij volgde.

Zij keek om zich heen naar de andere gasten en naar de bediening. Zag niemand die jassen? Hoe vreemd dat was? Hoe kun je nou ontbijten met een dikke winterjas aan? Of: nee! Het zal toch niet? Een bomgordel onder de jassen? Nee!! Zij schoof zenuwachtig over de versleten fluwelen zitting van de restaurantstoelen. Vergane glorie dit hotel tegenover het station van dit provinciestadje. Laat je niet gek maken door de verhalen tegenwoordig, vermande zij zich, niet zo paranoia, hoor. Ze liepen weer terug naar hun tafel aan het raam, heel kalm.

De ontbijtzaal liep langzaam leeg. Het stel aan het raam was vrolijk aan het babbelen. Ze hoorde het woord “mwana” of zoiets. Ze herhaalden het. Wat zou dat betekenen? Ook zeiden ze “upendo” of iets dat daarop leek. Wat voor een taal zou dat zijn? Zij zag dat de regen alweer was opgehouden en dat een schitterende zon zich liet zien. De zaal kreeg een andere kleur, warm en gastvrij. Hij zette zijn pet af en zij maakte de bovenste knoop van haar jas los. Hij had pretogen, zij een sensuele mond. De ober ruimte de tafel af, informeerde of alles naar wens was. Hij legde zachtjes zijn had op de arm van de ober en bedankte hem. Hij keek op zijn horloge. Het was tijd.

Het duurde nog tien minuten. Een jongeman, die langs het raam liep, zag ze zitten en stond met open mond naar ze te kijken. Zijn hand voor zijn mond, ongeloof in zijn ogen. Hij keek om zich heen, waar was de deur, hoe kon hij naar binnen? In een tel was hij er. Ze keken geamuseerd. Het was gelukt, leken ze te denken. Ze stonden op en omhelsden de jonge, “mwana” zeiden ze nog een paar keer. Hij wist niet wie hij het eerst moest omhelzen, zijn vader of zijn moeder. Hij had ze zo lang niet gezien. Sinds hij hier was komen studeren hadden ze vaak gebeld en geskyped, maar er was geen geld voor een reis. Hij kon niet naar huis, zijn ouders konden niet naar hem. Het was gelukt, maar hoe? Wanneer waren ze aangekomen? Hij geloofde zijn ogen niet. De verhalen kwamen, in rap tempo, onbegrijpelijke woorden, wat hadden ze veel aan elkaar te vertellen. De vader wees naar zijn jas en zei iets dat klonk als “Koud hier!” Ze keken alle drie naar buiten. Het was weer begonnen met regenen.

Zij verliet de eetzaal. Die jassen … Ze hadden eigenlijk een jetlag. Niet een jetlag vanwege het verschil in tijd, maar vanwege het verschil in temperatuur en kleur. Het waren dus reizigers, niet misplaatst, maar onwennig in een vreemde omgeving.

About the Author: Pascale Georgopoulou

Hart voor de publieke zaak | Verbinden, Kennisdelen, Wereldverbeteren | GO&C | Verhalen & Haiku's | Sterke Raad | Griffiers | Omgevingswet | Thessaloniki

Leave A Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *