Puberkamer

“Het is de laatste keer. Echt! Ik doe het niet meer. Is dat duidelijk?” De uitroep met bijpassende ernstige gezichtsuitdrukking en een extra frons op het voorhoofd leidt tot stilte. De mededeling maakte óf grote indruk óf juist helemaal niet. Het tweede blijkt het geval. Het is namelijk niet de eerste keer dat ik mijn puberzoon toeschreeuw dat ik zijn kamer echt niet meer, nooit dus, ga opruimen. Dat het deze keer echt de allerlaatste was. Hij weet dat ik mij er niet aan zal houden.
Op mijn werk zou ik constateren dat van de acht-stappen van het model van Kotter ik ben blijven steken in stap één, namelijk het vestigen van urgentiebesef. Aan visie en strategie ben ik niet toegekomen, aan mensen meekrijgen in de verandering, aan draagvlak en commitment idem.
Ik heb het thuis ook op een andere toon geprobeerd. “Vindt jij het ook niet veel fijner als alles een beetje opgeruimd is? Dat je alles gemakkelijker kunt terugvinden. De schone kleren in de kast, de vuile in de wasmand. Hé?” Ook hier volgde eerst stilte en toen het antwoord: “Mwoah…” Geen idee wat dat betekent, maar er veranderde niets. Een tijdje gooide ik het over een andere boeg: “Als ik er niet bij kan, dan maak ik niet schoon. Kleren leg ik op de stoel. Zie verder maar wat je doet.” Hij zei iets dat op “oké” leek. En weer veranderde er niets. Na het ritueel gemopper, doe ik het zelf dus maar weer.
Zo doe ik het op mijn werk ook: volhouden, met extra inzet, meer overleg, alternatieve aanpakken, noodprocedures, stapsgewijs, met sprongen. Vooral niet opgeven, in de overtuiging dat het een kwestie is van tijd. Als het belangrijk is, dan komt de urgentie vanzelf. Maar zolang ik het doe, doet mijn puberzoon het niet, toch?

About the Author: Pascale Georgopoulou

Hart voor de publieke zaak | Verbinden, Kennisdelen, Wereldverbeteren | GO&C | Verhalen & Haiku's | Sterke Raad | Griffiers | Omgevingswet | Thessaloniki