Er zijn, op deze plek

Nog voordat ik kon lopen was ik hier, en vandaag weer, op de boulevard aan het zeefront in Thessaloniki, de Paralia. Hier heb ik aan de hand van mijn grootvader gewandeld en naar de reuze kwallen gestaard die in het water dreven, mysterieus en doorzichtig deinend op de golfjes. Hier heb ik met mijn vriendinnen geslenterd, arm in arm, allemaal in onze blauwe schooluniformen met de naam van de school op de borst geborduurd. En heen en terug, er kwam geen eind aan wat wij met elkaar moesten delen. Wij aten zonnebloempitten en lieten een spoor van grijze schilletjes achter. En hier heb ik omarmd met een vriendje gelopen, op een bankje in de bosjes gaven wij elkaar een eerste spannende kus. Vandaag liep ik hier met mijn zoon. Ik heb, ik weet niet hoe vaak, gezegd hoe mooi het is, hoe prachtig, kijk, kijk. Ja, ja, ik begrijp het nu wel, zei hij.

Er is niemand, werkelijk niemand in deze stad van een miljoen inwoners die niet iets speciaals heeft met deze boulevard. Wandelen, voor de een de eerste onzekere pasjes, voor de ander onzekere passen met een stok, fietsers, joggers, wandelaars met honden, scholieren en studenten, een plek voor alle leeftijden. De boulevard is wel zes kilometer lang, begint bij de haven en eindigt bij het concertgebouw. Het is er altijd, alle seizoenen, druk. Onderweg kom je langs de Witte Toren, verderop het beeld van Alexander de Grote, een paraplu sculptuur, heel veel tentjes om iets te drinken of te eten, bankjes, speeltuinen, tennisvelden, verkeerstuinen, het clubhuis van de roeivereniging, expositieruimtes, halfpipes om te skaten, voor elk wat wils. Er is de laatste jaren flink aan getimmerd en vernieuwd. De zee is er niet schoner op geworden, maar de mooiste zonsondergang die er is, doet met haar prachtig kleurenpallet wonderen. Wat heb ik hier ontroerd gestaard naar de ondergaande zon, elke keer was het weer wonderschoon.

Wandelend over de boulevard zie ik mijzelf in alle levensfases gespiegeld in de anderen. De babytjes in hun buggy’s, de kinderen op hun fietsen, de scholieren met hun rugzak, de studenten met hun benen bungelend boven de zee, de stelletjes met alleen oog voor elkaar, de vrienden en vriendinnen die kletsen en schateren, de ouders die een suikerspin kopen voor hun kleintjes, de grijze dames in keurig mantelpak op weg naar het theater. Wandelend hier zie ik gezichten die mij allemaal bekend voorkomen. Misschien ken ik ze ergens van.

Aan de boulevard ligt het vijfsterren hotel Macedonia Palace. Een immens bouwwerk met 300 kamers, het staat er zolang ik mij kan herinneren, het uitzicht over de baai is adembenemend. Het was in 1974. De latere premier Karamanlis was teruggekeerd uit Parijs. Vanaf een balkon van dit hotel sprak hij het volk toe, zijn eerste speech na de val van het kolonelsregime. Hij vertelde dat er een eind was gekomen aan dictatuur en onderdrukking, dat het allemaal beter zou worden Nu wij vrij waren. Ik had nog nooit zoveel mensen bij elkaar gezien. Waar je ook keek mensen, wel honderdduizend of het dubbele, oud, jong, kinderen. Iedereen van hier die ik het later vroeg, was op die dag op deze plek. Het leek wel een feest. Mensen waren vrolijk, lachten, waren uitgelaten. Iedereen wapperde met blauw-witte vlaggetjes, trots, blij. Het was zomer, warm, de sfeer was grandioos. Wij riepen “Vrij-heid! Vrij-heid!”, “De-mo-cra-tie!” en zongen met duizenden stemmen het volkslied.

Ik voelde als achtjarige dat hier iets bijzonders gaande is, dat hier geschiedenis werd geschreven en ik er dus bij was. Hier op deze plek. En dat ik dat nooit zou vergeten.

About the Author: Pascale Georgopoulou

Hart voor de publieke zaak | Verbinden, Kennisdelen, Wereldverbeteren | GO&C | Verhalen & Haiku's | Sterke Raad | Griffiers | Omgevingswet | Thessaloniki

Leave A Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *